De schoonheid van de mis in het latijn volgens het oude gebruik
De schoonheid van de mis in het latijn volgens het oude gebruik
Zie het oorspronkelijke artikel (.pdf) zoals gepubliceerd in Mededelingen PRO PETRI SEDE Antwerpen, jaargang 7, nr. 2022-2, p. 10-22.
De schoonheid van de mis in het latijn volgens het oude gebruik
Mgr. Jean-Pierre Delville, Bisschop van Luik
Ik zou graag de schoonheid van de Latijnse mis willen voor de geest oproepen, vooral volgens het oude gebruik, door zijn verschillende aspecten en de rijkdom van hun verscheidenheid te laten zien.
De liturgie die in het Latijn wordt gevierd, omvat tegelijkertijd Latijnse teksten, liturgische gebaren, religieuze liederen, geluiden, geuren zowel als kleuren, evenals de deelname van de verschillende bedieningen. Dit vormt een bijzonder rijk erfgoed in onze christelijke geschiedenis. We doen veel om het architecturale erfgoed te redden, we doen veel om kerken en kathedralen te restaureren – kijk naar de Notre-Dame van Paris –, we moeten erkennen dat de liturgie ook een erfgoed is, maar een immaterieel erfgoed, bestaande uit talrijke houdingen en vormen van gebed, die een geestelijke schat vormen. Ik denk dat het zonde zou zijn om het alleen in de boeken en in de getuigenissen van het verleden te laten liggen, en dat het de moeite waard is om het in een concrete viering tot leven te brengen.
Een stukje recente geschiedenis
Na het Tweede Vaticaans Concilie werd het oude missaal niet afgeschaft. Oudere priesters konden het blijven gebruiken voor privémissen. Diocesane bisschoppen verleenden toestemming om het te gebruiken voor openbare vieringen aan priesters die erom vroegen. Zo verkreeg priester Jean Schoonbroodt in het bisdom Luik deze toestemming en vierde hij in het oude gebruik (usus antiquior) in de kapel van het Beierse hospitaal en vervolgens in de kerk van het Heilig Sacrament, die een vzw kocht van een congregatie van zusters die de stad verlieten. Ook priester/eerwaarde heer Longo, parochievicaris in Herstal, kreeg toestemming om volgens oud gebruik te blijven celebreren in de kapel van St.-Lambertus en St.-Oremus in Herstal. Deze romaanse kapel dateert minstens uit de 8e eeuw en misschien zelfs de 4e eeuw: zij is misschien wel de enige in België waar de liturgie in het Latijn volgens oud gebruik al meer dan duizend jaar ononderbroken wordt gecelebreerd.
Paus Joannes Paulus II bekrachtigde in 1984 de viering volgens oud gebruik met het indult Quattuor abhinc annos, uitgegeven door de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst, en liet onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid toe om het gebruik van het missaal dat door Johannes XXIII in 1962 was afgekondigd, te hervatten. Vervolgens stond Joannes Paulus II door de apostolische brief Ecclesia Dei (2 juli 1988) toe om de Mis in de oude vorm te vieren aan elke priester die daarom aan zijn bisschop zou vragen en hij richtte de Ecclesia Dei-commissie op om toe te zien op de toepassing ervan en om conflicten met het Priesterbroederschap St. Pius X op te lossen.
Paus Benedictus XVI, door zijn motu proprio Summorum pontificum (7 juli 2007), breidde deze toestemming uit naar elke priester, indien gevraagd door een groep leken. Hij onderscheidde de oude vorm (usus antiquior, die hij de buitengewone noemde) en de huidige vorm (die hij de gewone noemde).
De huidige (gewone) vorm is degene die we in alle kerken van onze streken op de gebruikelijke manier vieren, die zelf in het Latijn gevierd kan worden, zoals op internationale congressen, zoals we de paus zien doen voor internationale missen in de Sint-Pietersbasiliek en zoals u dat hier doet in de Sint-Jacobskerk in Antwerpen (tijdens de ledendag in samenwerking met de Vlaamse Werkgroep Hedendaagse Latijnse Liturgie, nvdr.).
De oude (buitengewone) vorm heeft alle gebaren bewaard die tot 1962 werden beoefend, tijdens de laatste editie van het misboek van de Romeinse ritus, tot stand gebracht onder het gezag van paus Johannes XXIII, vóór de liturgische hervorming bekrachtigd in het missaal van Paulus VI in 1970. Dit is de reden waarom het missaal van 1962 “Het missaal van Johannes XXIII” wordt genoemd. We nemen dit missaal uit 1962 omdat het een missaal is waar Johannes XXIII al twee belangrijke wijzigingen heeft aangebracht.
De eerste is om de heilige Jozef te noemen na de naam van de Maagd Maria in het eucharistisch gebed (1).
De tweede is om het word "trouweloze Joden" in het gebed op Goede Vrijdag uit te sluiten. Het had iets schandaligs: het komt natuurlijk omdat we geen Latijn meer kennen. “Perfidus” betekent in het Latijn niet “trouweloos”, maar betekent “wie het geloof heeft verloren”. Het was een soort misverstand, maar een misverstand met gevolgen. Voor wat dit betreft is het missaal van 1962 dus gezuiverd, en het is dit missaal dat wordt gebruikt (2).
Er is dus maar één Romeinse Latijnse ritus, in twee vormen of twee gebruiken. Maar er zijn andere niet-Romeinse Latijnse riten die de Ambrosiaanse ritus zijn die in Milaan wordt beoefend (alleen in het Italiaans); de Mozarabische ritus beoefend in Toledo, Spanje; en de Bragaanse ritus in Portugal. Er zijn dus minstens vier Latijnse ritussen (3).
Het was de wil van paus Benedictus XVI in 2007 om de viering van de oude vorm van de Romeinse ritus officieel te maken om een hermeneutiek van continuïteit tussen de periode vóór het Tweede Vaticaans Concilie en de periode na het Concilie te onderstrepen. De paus baseerde zich op het feit dat de oude ritus, waarvan het missaal in 1570 door de heilige Pius V was gepubliceerd, en andere boeken zoals het rituale van de sacramenten, het brevier voor het getijdengebed en het Pontificale voor de bisschoppelijke vieringen, nooit waren afgeschaft. In het kielzog van het motu proprio van 2007 publiceerde de Commissie Ecclesia Dei in 2011 een instructie van toepassing met de titel Universae Ecclesiae. Dit document biedt nieuwe normen met betrekking tot de rol van de diocesane bisschop, de vaste groep gelovigen en de priester die celebreert volgens de buitengewone vorm. Het bepaalt de mogelijkheid om de lezingen van de Mis alleen in de volkstaal voor te reciteren voor de gelezen Missen en om het Paastriduüm in een buitengewone vorm te vieren. Het bepaalt eveneens dat de seminaristen zullen moeten leren celebreren volgens de twee vormen van de Romeinse ritus: “21. Aan de Ordinarii wordt gevraagd aan de geestelijkheid de mogelijkheid te bieden zich adequaat voor te bereiden op vieringen in de buitengewone vorm. Dit geldt ook voor seminaries, waar de passende vorming voor de toekomstige priesters moet worden aangeboden door de studie van het Latijn,[8] en, indien pastorale vereisten dit suggereren, de mogelijkheid te bieden om de buitengewone vorm van de ritus aan te leren.” (4) Hij regelt ook de het bij de tijd brengen van het oude gebruik door het te voorzien van misformulieren voor de nieuwe heiligverklaarde heiligen: “25. Nieuwe heiligen en enkele van de nieuwe prefaties kunnen en moeten worden ingevoegd in het Missaal van 1962 .”[9] Hij verduidelijkt ook het gebruik van andere liturgische boeken dan het missaal: “35. In overeenstemming met nr. 28 van deze instructie en zonder inbreuk te doen tegen wat voorgeschreven is door nr. 31, is het gebruik van het Romeinse Pontificaal en het Romeinse Rituale, evenals dat van het Ceremoniaal van de Bisschoppen die van kracht waren in 1962, toegestaan”.
Summorum pontificum voorziet een latere evaluatie van de maatregelen van dit motu proprio. Zo publiceerde de bisschoppelijke commissie voor liturgie en sacramentele pastoraal in 2017 in Frankrijk, waar de kwestie bijzonder gevoelig ligt, een eerste totaal (5): in het moederland is het aantal plaatsen van eredienst dat de buitengewone vorm aanbiedt in tien jaar tijd bijna verdubbeld, van 124 naar 230. In de Verenigde Staten is het aantal gestegen van 230 naar 480. Dat is waarschijnlijk minder dan paus Benedictus had gehoopt. Hij verwachtte vermoedelijk een algemene beweging ten gunste van het oud gebruik, wat niet waar bleek te zijn. Inderdaad, zeer weinig priesters zijn in staat om volgens deze vorm te celebreren en zeer weinig bisschoppen zijn er voorstander van, omdat ze het vaak zien als een kiem van verdeeldheid of een terugkeer naar het verleden.
Drie jaar later, in maart 2020, stuurde de Congregatie voor de Geloofsleer, op verzoek van paus Franciscus, een enquête naar alle bisschoppenconferenties om de toepassing van Summorum pontificum te evalueren. In het verslag naar aanleiding van deze vragenlijst (6) concludeert de Franse bisschoppenconferentie (CEF) dat “de publicatie van het motu proprio een lovenswaardige intentie heeft, maar die niet de verwachte vruchten afwierp”. Als de situatie in de meeste geïnterviewde bisdommen gekalmeerd lijkt te zijn, betreuren de bisschoppen dat het motu proprio daarentegen niet “de communio verhoogt”. Bovendien blijkt uit het CEF-rapport dat, ondanks de aanbevelingen van Summorum pontificum, concelebratie soms een onderwerp van spanning blijft, omdat sommige priesters die volgens de buitengewone vorm celebreren, weigerden te celebreren of te concelebreren volgens de gewone vorm.
Naar aanleiding hiervan publiceerde paus Franciscus op 16 juli 2021 het motu proprio Traditionis custodes, waarin hij de bisschoppen vraagt om expliciet toestemming te geven aan alle priesters die volgens oud gebruik wilden vieren en daarom zouden vragen. Hij specificeert dat deze vieringen niet in parochiekerken mogen worden gehouden en dat de namen van pas gewijde priesters die zouden vragen om in het oud gebruik te celebreren, aan de Heilige Stoel moeten worden meegedeeld. Het lijkt erop dat het gebruik van de oude vorm in de Verenigde Staten verband houdt met opstand tegen de paus en dat dit de reden is waarom de paus vraagt om meer controle door de bisschoppen over dit soort vieringen.
Enkele voordelen van het oude gebruik
Het belangrijkste naar mijn mening is om een schat van liturgisch erfgoed in al zijn vormen, liederen, muziek, gebaren, teksten, enz. te waarderen zonder het te koppelen aan een ideologie, omdat ik denk dat al meer dan 1000 jaar (van de vierde eeuw tot vandaag, dat is bijna 16 eeuwen), deze ritus is gebruikt door mensen van alle ideologieën, van alle strekkingen. Er is daarom geen reden waarom het gebruik ervan vandaag de dag het zou monopoliseren in één enkele ideologie. Ik denk dat als je in de muziek werken van Johann Sebastian Bach uit de zeventiende eeuw kunt spelen zonder “conservatief” te zijn, je de oude liturgie kunt beoefenen zonder fundamentalistisch/integristisch te zijn. Ik denk dat we de viering niet moeten verbinden met een ideologie.
De deelname van de gelovigen
Is het nostalgie? Ja, het kan gebeuren, maar ik zie dat alles evolueert, alles beweegt. Zelfs de meest conservatieven hebben soms ook een heel moderne kant, bijvoorbeeld door het gebruik van nieuwe media, het gebruik van websites, door een bepaalde pedagogiek ...
Maar wat ik ook zie, is dat er een heel verscheiden publiek te zien is in dit soort vieringen. En dus moeten we dit soort vieringen niet laten als een monopolie van fundamentalistische bewegingen. Dit is wat paus Benedictus XVI wilde door de viering van de buitengewone vorm van de Romeinse ritus op een volledig vrije manier in de Kerk te laten plaatsvinden, zonder speciale toestemming te vragen.
Zou dit soort vieringen de jongere generatie kunnen interesseren?
Voor een deel wel. Als ik kijk naar het publiek dat komt, is het heel divers. Ik zie zelfs acolieten die mij vragen om ingewijd te worden. Het voordeel voor een jongere om op dit niveau ingewijd te worden, is dat hij de indruk heeft een “arcana” te betreden, dat wil zeggen in een mysterieuze wereld waar minder vanzelfsprekendheid is en waar hij veel ontdekkingen doet. Er zijn verzoeken om ingewijd te worden in de betekenis van de liturgie, en ik geloof dat dit zinvol kan zijn; het is in ieder geval een poort naar het geloof, voor zover men door verschillende gebaren en praktijken ook het mysterie van het geloof kan ontdekken.
De Latijnse taal
Latijn is bijna verdwenen in onze moderne samenleving; het wordt nog steeds onderwezen in bepaalde schoolklassen. Is het nuttig en belangrijk om deze taal te kennen en te oefenen?
Ja, want de Latijnse literatuur kent een enorme productie. Latijn niet meer kennen is de toegang ontzeggen tot een gigantische letterkundige productie die loopt van de Oudheid (vanuit christelijk oogpunt: vanaf het tijdperk van de kerkvaders) tot de negentiende eeuw. Latijn niet kennen betekent dus jezelf de toegang ontzeggen tot zeer belangrijke teksten die niet vertaald zijn. Daarom denk ik dat het heel belangrijk is om plaatsen te hebben waar Latijn wordt beoefend om te voorkomen dat je het vergeet. Want het vergeten van zo’n belangrijke taal waarin zoveel boeken zijn geschreven, betekent ook de toegang ontzeggen van grote hopen documenten, inclusief handschriften, inbegrepen unieke teksten die totaal ontoegankelijk zullen worden.
En dus draagt het behoud van plaatsen waar de taal wordt beoefend noodzakelijkerwijs ook bij aan het leren van de taal en dus aan het openen van toegang tot een belangrijk deel van onze literatuur.
De liturgische boeken
Het voordeel van het kennen van de oude vorm van de liturgie is dat men de inhoud van de teksten kan delen zoals die soms sinds de vierde eeuw wordt beoefend, aangezien de Romeinse Canon, het eucharistisch gebed, dateert uit de tijd van de heilige Ambrosius die in de vierde eeuw leefde; en daarom gaan we ook de Traditie van de Kerk binnen die meer dan 1000 jaar literatuur heeft geïnspireerd; men kan dan ingewijd worden in alle christelijke literatuur wanneer men ook de liturgie kent die haar inspireerde.
Bovendien moet men weten dat de viering in de oude ritus het mogelijk maakt om zeer moderne dingen te ontdekken die zijn verdoezeld doordat het oude gebruik van de Latijnse ritus praktisch niet langer is beoefend.
De oraties van de Mis zijn gecomponeerd in een ritmisch Latijn, dat dicht bij poëzie staat; vaak omvatten ze drie fasen: contemplatie van Gods handelen, overweging van de toestand van de gelovigen en formulering van zijn smeekgebed. Ze wenden zich altijd tot de Vader en roepen uiteindelijk de bemiddeling van Christus en die van de Heilige Geest aan. Zo is een oratie van de Mis voor ons een model van gebed: beschouwing van God, overweging van de toestand waarin de mens zich bevindt, uitdrukking van vertrouwend gebed.
De Romeinse Canon citeert de gelovigen in het mannelijke en vrouwelijke: “famuli et famulae”, “dienaren en dienaressen”. Het feit dat het woord vrouwelijk na het Tweede Vaticaans Concilie uit het missaal van Paulus VI werd verwijderd, is eigenlijk een “macho gedoe” dat niet in het oude missaal stond.
Of, als u het oude missaal leest, ziet u dat we worden bestempeld als “orthodox”, we zijn de orthodoxe kerk, terwijl je zou denken dat de orthodoxen de anderen zijn; maar hier zeggen ze dat wij het ook zijn!
Aan het begin van de mis, na het Confiteor, van de priester zijn het de dienaren die Gods vergeving over hem inroepen en niet andersom: « Misereatur tui omnipotens Deus et, dimissis peccatis tuis, perducat te ad vitam aeternam ».
In de plechtige mis bidt de priester tot de aartsengel Michaël, op het moment van het bewieroken van de gaven, wat uit het nieuwe missaal is verdwenen.
In de canon van de Mis kunnen woorden ons verrassen met hun poëzie: zo wordt het eeuwige leven beschreven als een refrigerium, een plaats van frisheid.
En voor de communie, wanneer de priester het brood breekt en er een stuk van in de beker legt, gebruikt hij het woord “consecratie”. Want inderdaad eindigt de consecratie van lichaam en bloed van Christus met deze commixtio, deze vermenging die de vereniging van ziel en lichaam oproept: « Haec commixtio et consecratio corporis et sanguinis Domini nostri Iesus Christi fiat nobis in vitam aeternam ».
De gebaren
In de oude vorm zijn er veel meer gebaren dan in de huidige vorm. Men realiseert zich dat de huidige vorm eigenlijk een cerebrale vorm is, die de lichaamstaal beperkt heeft. Deze is in het oude gebruik enorm: het aantal gebaren dat de priester moet maken, overschrijdt de honderd: of het nu buigingen zijn, kruistekens, kniebuigingen, bewegingen van het hoofd, van de ogen en van de handen ... De lichaamstaal is uiterst geïntegreerd in verbale taal.
Door hun aanwezigheid geven de gebaren een symbolische betekenis aan de uitgedrukte woorden; zo buigt de priester zijn hoofd telkens wanneer hij het woord van Jezus uitspreekt, om aan te geven dat Jezus in de menselijkheid van de mens zijn goddelijkheid of zijn goddelijke natuur verbergt.
De priester kust het altaar voor elk gebed: om aan te geven dat het gebed dat hij gaat zeggen geïnspireerd is door Christus, van wie het altaar het symbool is.
Na de consecratie maakt de priester een kniebuiging voor het heilig sacrament van het lichaam en bloed van Christus om zijn houding van aanbidding aan te duiden. En hij buigt diep tijdens zijn persoonlijke gebed om zijn nederigheid te tonen.
Zelfs de blik beantwoordt aan een gedragscode: zo moet de priester zijn ogen naar de hemel richten wanneer hij brood en wijn aanbiedt in het offertorium, om zijn afwachting van een goddelijke tussenkomst aan te geven. De blik van de priester komt overeen met de blik van de gelovigen. Ze zijn verbaasd over de schoonheid van de plaats, de kleding, de schilderijen, de glas-in-loodramen, het altaar. Hun blik wordt vooral gevraagd op het moment van de verheffing van de hostie en de kelk, tijdens de consecratie, wanneer ze hun hoofd opheffen. Er wordt regelmatig verwezen naar de blik van God zelf, alsof die onze blik kruist.
De zitplaats van de bisschop, faldistorium genoemd, in de pauselijke mis tijdens de liturgie van het woord, is gericht naar de mensen. Hij staat dus niet met zijn rug naar het volk, maar gekeerd naar het volk. Wat het evangelie betreft, het wordt gelezen door een diaken die naar het noorden kijkt, dat wil zeggen, tegenover de krachten van het kwaad.
De diversiteit van de bedieningen
De oude vorm van de Mis vereist veel mensen rond de priester, meer dan in de huidige Mis, omdat de officiële vorm van de Mis, volgens de inleiding van het missaal, de plechtige vorm is (7). Het vereist de aanwezigheid van diaken, subdiaken, wierookdrager en andere acolieten. En de pontificale vorm van de mis, gevierd door de bisschop, vereist dat er minstens vijftien officianten zijn: diaken, subdiaken, hulppriesters, ceremoniële priesters, wierookdrager, kentekendragers en andere acolieten. Dat betekent dus dat de diversiteit van de bediening en een bepaalde verscheidenheid van diensten in het werk wordt gesteld. Ik geloof dat er ook iets te benutten valt voor een rijk geschakeerd beeld van de Kerk.
Er worden ook ontdekkingen gedaan. Terwijl ik door het Pontificale Romanum bladerde, ontdekte ik op de pagina van de zegening en de consecratie van vrouwen dat het Pontificale herinnerde aan het oude “vrouwelijke diaconaat” of “diaconissatus” op het moment van de viering wanneer het boek van het Getijdenboek aan de vrouw wordt gegeven, opdat zij de liturgische dienst (met zijn lezingen van de Bijbel) in de kerken verkondigt; dit element van de viering wordt verondersteld de oude “diaconissatus” te vervangen (8): “Loco Diaconissatus, Virginibus consecratis datur facultas incipiendi horas Canonicas et legendi Officium in Ecclesiis”. Het is dus niet nodig om het vrouwelijke diaconaat te herstellen: het wordt altijd genoemd in onze liturgische boeken die door paus Benedictus XVI worden erkend!
De plaats van de Bijbel
Het Tweede Vaticaans Concilie wilde de terugkeer naar de Bijbelse geloofsbronnen bevorderen, vooral in de liturgie. We volgen deze inspiratie ook door de oude vorm te vieren.
De passages van de Schrift zijn te vinden in het epistel, het evangelie en het laatste evangelie; maar ook in het zingen van het introïtus, in de psalm van het graduale en de antifoon vóór het evangelie, evenals in de liederen van offerande en communie. Al met al is het vaak meer dan in een Mis volgens de nieuwe vorm.
Alle zintuigen worden geprikt
Tot slot zijn er de gezangen, die onze oren raken. Wanneer ze door de priester worden aangeheven, maken ze zijn gebed openbaar en plechtig. Wanneer ze door de gemeenschap of het koor worden gezongen, betekenen ze ieders deelname aan het priestergebed, in een dialoog waarin iedereen zijn deel heeft. Gezangen zetten woorden om in kunstwerken, lofprijzing, feest, vreugde of verdriet; ze benadrukken de gevoelens die het gebed bezielen en ieders hart raken. Ze raken zelfs het hart van God, want de heilige Augustinus zei: wie zingt, die bidt twee keer.
Dit geldt in het bijzonder voor het Gregoriaans, waardoor elk woord kan worden gemediteerd en verinnerlijkt terwijl het wordt gezongen. Zoals Bruno de Labriolle zegt: “Gregoriaans heeft een performatieve dimensie. Woorden brengen tot stand wat ze betekenen [...]. Er gebeurt iets: tijd en ruimte worden verscheurd en de eeuwige lofprijzing van de engelen voegt zich bij hun gezang” (9).
Maar we zouden ook het luiden van de bel kunnen toevoegen op het belangrijkste moment van de mis, de consecratie. En de klank van het orgel dat het lied begeleidt of uitbreidt. Om nog maar te zwijgen van die van de instrumenten die ingevoegd worden wanneer de mis in polyfonie en met instrumentale begeleiding wordt gezongen.
Naast de muziek zijn er geuren en kleuren. De gelovigen worden ook geraakt door de goede geur van wierook, die hun reukvermogen behaagt. De zintuigen van ieder worden aangesproken opdat de hele persoon, in zijn lichaam, deelneemt aan het gebed en dat het anticipeert op de vreugde van het eeuwige leven, waar we alles voor iedereen en alles voor God zullen zijn. We zullen in de visio beatifica zitten, de gelukzalige aanschouwing, dat wil zeggen de aanschouwing van God.
Kleuren schitteren in liturgische gewaden, in verlichting en kaarsen, in bloemen- of textieldecoraties.
Zo beleven we, in dit geheel van woorden, gebaren, beelden en liederen, ons geloof. Ze vormen een gevarieerd en symbolisch geheel dat ons gebed voedt. We verzamelen een erfgoed, zoals de heilige Johannes aan de voet van het Kruis Maria opgevangen heeft, symbool van de Kerk. Moge onze deelname aan deze Mis zo onze Kerk doen leven; en moge het van ons getuigen maken, zoals Johannes die een evangelist was, dat wil zeggen, drager van goed nieuws, voor de hele wereld. Ik hoop dat we een manier zullen vinden om deze bron van geestelijke rijkdom verder te waarderen en iedereen die er baat bij zou kunnen hebben, op te voeden.
---
Décret de la Congrégation des Rites du 13 novembre 1962 (Acta Apostolicæ Sedis 54, 1962, p. 873).
Préparée par la déclaration de la Congrégation des Rites du 10 juin 1948 (Acta Apostolicæ Sedis, 40, 1948, p. 342), cette modification a été prescrite dans la lettre de la Congrégation des Rites du 19 mai 1959 (Ephemerides Liturgicæ, 74, 1960, p. 133).
Les réformes liturgiques de 1965 et 1970 ont encore modifié le texte de cette prière.
Depuis la note de la Secrétairerie d’Etat du 4 février 2008, dans l’usage de la forme extraordinaire du rite romain, une nouvelle formulation de cette prière a été rendue obligatoire.
Un tableau en appendice à l’interview récapitule l’évolution de cette prière.
Jusque 1960, il y avait aussi le rite lyonnais.
https://www.paixliturgique.org/securefilesystem/202012SyntheseCEFSummorumPontificium.pdf
Rubricae generales missalis Romani, nn. 272 et 288, Rome 1962. Et L’art de célébrer la messe (Présentation Générale du Missel Romain, 3e édition typique 2002), nn. 22 et 112 (cf. Vatican II, Sacrosanctum Concilium, n. 41).
Pontificale romanum, Rome, 1752, p. 103.
Bosco D’OTREPPE, Le chant grégorien n’a pas rendu son dernier souffle, dans La Libre Belgique, 30 octobre 2021, p. 56.