Karel VAN ISACKER S.J.
WIJDING
Voordracht door Karel van Isacker s.j. op 26 maart 1992 te Berchem-Antwerpen (Alpheusdal)
Uit de brochure van het Thomas More-Genootschap Antwerpen
Vanmorgen in de H. Mis heb ik aan Ons Heer gevraagd dat Hij mij de genade zou geven om te handelen in Zijn naam en Zijn woord hier te spreken, niet het mijne. Houd dus voor ogen, dames, heren, vrienden, dat dit geen gewone vergadering is, maar een bijeenkomst van gelovigen die nadenken over hun geloof en datgene wat hun geloof bedreigt.
Tweeduizend jaar geleden stichtte 0.H.Jezus Christus de Kerk. "Hij stichtte ze, zo zegt de Nijmeegse priester en hoogleraar Frits van der Meer in zijn prachtige Catechismus, soeverein en met een goddelijke ongedwongenheid, zonder haast om het tegenwoordige, omdat Hij zeker was van het toekomstige, en het meeste liet Hij over aan de Geest, ...want Hij had de tijd en de eeuwen".
Om Zijn Kerk te vestigen, koos Christus de twaalf apostelen, onbekenden. "Zij vermoedden niets," toen zij geroepen werden, "en kenden Hem (Christus) nauwelijks, en zij betekenden niets - letterlijk niets - in deze wereld. Aan deze onbeduidende mannen gaf Christus Zijn volmachten en de beloften van de H. Geest (...) en dan steeg Hij ten hemel. Zij moesten het nu doen, die twaalf onbekende uitgekozenen."
Soeverein en goddelijk ongedwongen zijn inderdaad de woorden die hier passen. De Kerk is goddelijk werk, Zij is dus heilig en onaanraakbaar, en wie de pretentie zou hebben zoals nu wel meer gebeurt, om haar te hertimmeren naar eigen inzichten en ze aan te passen aan wat men de geest van de tijd noemt, die begaat een heiligschennis.
De Kerk is inderdaad goddelijk werk. Maar dit goddelijk werk heeft Christus toevertrouwd aan mensen, de apostelen en hun opvolgers over de eeuwen, aan mensen die zondig zijn en fouten begaan. Vandaar het dicht naast elkaar liggen in de geschiedenis van de Kerk, vanaf het begin, van heiligheid en zonde : er is de zwarte kant van vergissingen, van zondigheid, van verraad zelfs, nu en dan ; en haaks daarop de heiligheid, die altijd weer door de bekrompenheid van het al te menselijke doorstraalt, door al de eeuwen. Zo is de Kerk, een zichtbare werkelijkheid die soms zondig is en faalt, en een onzichtbaar mysterie van Heiligheid, ontsproten aan het hart van de Allerheiligste Drieëenheid.
Formeel werd de Kerk gesticht op de allereerste Pinksterdag toen de Heilige Geest neerkwam op de kleine christelijke gemeenschap van Jeruzalem. Maar die Kerk is de vrucht van Gods eeuwig raadsbesluit en in die zin is Zij vanaf den beginne, vanaf het eerste mensenbegin, en omvat Zij de hele geschiedenis van de mensheid. Al het vaak onbewuste zoeken, wachten op een verlossing, al de pogingen over heel de wereld tot het goede, al het stamelend, zoekend bidden, vanaf de aanvang, het is alles zaad door God in het hart van de mensheid gelegd -zaad dat zal opkiemen en ontbloeien in de Heilige Kerk wanneer Zij door Christus wordt gesticht.
Dit eeuwige wonderbare mysterie van de Kerk heeft de Duitse dichteres Gertrud von le Fort in prachtige verzen vertolkt in haar Hymnen an die Kirche. Gertrud von Ie Fort is pas twintig jaar geleden gestorven en zij is al bijna helemaal vergeten, maar vanavond mag haar visie, die de visie is uit een andere tijd, misschien even worden gehoord. Ik neem de hymne over de heiligheid van de Kerk.
Het is, zegt de dichteres, God die spreekt door de stem van de Kerk. "Ik draag nog bloemen uit de wildernis in mijn armen, ik heb nog dauw uit de dalen van het mensenbegin in het haar. Ik heb nog gebeden waar de velden naar luisteren, ik weet nog hoe men een onweer vroom maakt en het water zegent. Ik draag nog in mijn schoot de geheimen der woestenijen en op mijn hoofd het edele weefsel van de grijze denkers. Want ik ben de moeder van alle kinderen dezer aarde : wat hoont gij mij, wereld, omdat ik groot durf zijn zoals mijn hemelse Vader? Zie, in mij knielen volkeren die al lang zijn verdwenen en het licht dat uit mij straalt, leidt vele heidenen naar het eeuwige. Heimelijk was ik in de tempels van hun afgoden, was ik omsluierd aanwezig in de spreuken van hun wijzen. Ik stond op de torens van hun sterrenzoekers, ik was bij de eenzame vrouwen waarop de Geest neerkwam. Ik was de verwachting aller tijden, ik was het licht aller tijden, ik ben de volheid aller tijden. Ik ben hun grote verzameling, ik ben hun eeuwige enigheid. Ik ben de weg aller wegen: langs mij trekken de eeuwen naar God."
Zo is de Kerk waartoe wij het geluk hebben te behoren en waarin wij allen geloven. Wat worden in het licht van deze goddelijke soevereine oorsprong en van de immer aanwezige werking van de Heilige Geest, de huidige crisis in de Kerk en al de pogingen, hier en daar, om haar te ontwrichten - wat worden die onbelangrijk en onbeduidend. Deze ontreddering zal hoogstens een paar mensenlevens duren en dan zal zij voor onze nakomelingen niets meer zijn dan even een rimpel, een weer weggestreken rimpel in het menselijk gelaat van de Kerk, terwijl tot aan de eindtijd de goddelijke heerlijkheid blijft stralen in haar die, zo zegt het Gertrud von le Fort, "de weg is aller wegen en langs wie de eeuwen trekken naar God." Deze visie op de heiligheid van het mysterie van de Kerk moeten wij vanavond voor ogen houden, wanneer wij de ontreddering in de Kerk nú, en het verraad, het verraad van niet weinigen, als een last op ons voelen wegen. Deze heilige mysterievolle Kerk is de blijvende eeuwige werkelijkheid.
Maar de crisis in de Kerk nu, is een niet te negeren feit. Zij ontreddert velen, en is een bron van ergernis en groot leed. Wij moeten ze dus, wanneer wij spreken over het herstel van de wijding, in de ogen durven zien.
Op 29 juni 1972 (feest Sint-Petrus en Paulus) zei paus Paulus VI in een homilie in Sint-Pieter: "Ik heb het gevoelen dat de rook van Satan door één of andere spleet in Gods Kerk is binnengedrongen." Meer dan eens heeft de paus dat soort dingen gezegd, maar de uitspraak van '72 heeft een bijzondere betekenis : de duivel heeft altijd van buitenaf gebeukt tegen de muren van de Kerk, tegen de rots waarop zij staat, maar nu is hij in de Kerk en verricht hij zijn afbraak van binnenuit, met als helpers leken en priesters die zeggen tot de Kerk te behoren, maar die in feite afvalligen zijn, bondgenoten, hopelijk onwetende bondgenoten, van Satan. Zij helpen de afbraak vooruit door het belachelijk maken van de geloofswaarheden, door het ondermijnen van het priesterschap, door het in de hand werken van de verloedering der zeden, vooral onder de jongeren, door het ontwijden van de liturgie, door de verspreiding in de Kerk van een wereldse geest die het tegendeel is van Christus' leer.
Ja, dat is het leed : dat zoiets het werk is van leken en priesters in de Kerk. Wellicht zijn dit in uw oren harde woorden. Maar is nu de tijd niet aangebroken waarop dringend duidelijke taal moet worden gesproken en de vinger op de wonde gelegd? Niet uit betweterij, niet uit bitterheid, maar uit plicht en uit liefde omdat aan ons allen door het doopsel de zending werd toevertrouwd om het ontvangen geloof zuiver te bewaren, nu de vermaning van de apostel Paulus in de tweede brief aan zijn leerling Timotheus opnieuw actueel is geworden: "Want er komt een tijd dat men de gezonde leer niet meer verdraagt, maar zich een massa leraars bijeenraapt naar eigen smaak, dat men zich de oren laat strelen, maar ze afkeert van de waarheid om zich te houden aan fabels."
Wat is de grond van de huidige crisis in de Kerk ? Het is de bezetenheid om de Kerk aan te passen aan de moderne wereld, gepaard met de al of niet vrijwillige blindheid voor wat de moderne wereld eigenlijk is.
Laat me dit even concreet maken. Er bestaat in ons land een niet erg bekend franstalig tijdschrift Corinthe, dat zichzelf in het nummer van mei 1991 als volgt voorstelt: "Corinthe is een kleine groep priesters-in-functie en gehuwde priesters met hun echtgenoten, die bezorgd zijn om de toekomst van het christelijk geloof en van de Kerk in de huidige wereld. In deze bezorgdheid staat de kwestie van het priester-zijn nogal centraal. Maar uiteindelijk is dat maar een onderdeel van een veel ruimer probleem, namelijk de aanpassing van de Kerk aan de moderne wereld."
Aanpassing aan de wereld, wat is dat? Het betekent - en hier citeer ik niet Corinthe - dat de Kerk nieuw en anders moet zijn omdat de moderne wereld nieuw en anders is. In een nieuwe wereld dus een nieuwe mis en een nieuwe catechismus en een nieuw geloof, nieuwe zeden en een nieuw priesterschap !
Sinds de jaren '60, we hebben het allen meegemaakt, is het westen "in de ban geraakt van de moderne, veranderende wereld. Het is een bedwelmende roes, die aanstekelijk werkt en alles als een zondvloed overspoelt".
Dat schreef in '69 de Franse publicist en directeur van het tijdschrift Itinéraires, Jean Madiran. Aanleiding was de nieuwe Franse catechismus van '68. Daarover had het Bulletin diocésain de Metz (het diocesaan tijdschrift van Metz in Frankrijk) gezegd : "Il y a un nouveau catéchisme parce qu'il y a un nouveau monde."
"Zij denken, de domoren, zo reageerde Jean Madiran, die een meedogenloze pen heeft, dat de wereld voor de eerste keer in de geschiedenis "modern" is, dat hij voor de eerste keer "nieuw" is en "verandert". Zij wanen zich de tijdgenoten, of de deelnemers, of de bewerkers van een "mutatie" zonder voorgaande... En zij hebben er geen benul van dat de wereld, op alle tijdstippen, altijd modern is geweest, en altijd veranderend... En daarom verafgoden zij deze wereld. En dat zeggen zij niet alleen, zij handelen er ook naar. Zij zeggen het zelf : een nieuwe catechismus omdat de wereld nieuw is ; een nieuwe Mis, omdat de wereld verandert. Nog hebben zij de naam "katholiek" bewaard, maar onder deze naam verkondigen en organiseren zij de cultus van de wereld." (Itinéraires, dec. 1969, n° 138, p. 14-15)
Meedoen met de tijd: dat is het motief achter de meeste dwaasheden die nu de Kerk teisteren. Wij kennen deze dwaasheden, want wij zien en horen ze dagelijks.
Eén voorbeeld om duidelijk te maken waarover het hier gaat. In het zojuist geciteerde nummer van Corinthe staat, onder de titel La tache la plus urgente een kort artikel door José Lhoir, een priester van het aartsbisdom. Dat begint, vertaald, als volgt:
"De meest dringende taak bestaat erin, een bepaalde opvatting van het priesterschap te doen springen, waarmee ook een bepaalde opvatting van de Kerk is verbonden... Het priesterschap is een dienstbetoon, en niet een gezagsfunctie [Hiermee zal wel iedereen het eens zijn, kvi]. Een dienstbetoon dat tussendoor wordt verricht, als part-time werk, naast andere bezigheden die zorgen voor een evenwichtig en menselijk bestaan. Een dienstbetoon dat verricht wordt door mannen of door vrouwen, vanzelfsprekend, gehuwd of niet gehuwd, vanzelfsprekend." En dan volgt het slot van het artikel : "De meest dringende taak bestaat erin, te stoppen met het wijden van priesters !"
De zaak is dus doodeenvoudig voor José Lhoir en voor vele anderen met hem: schakel de priesters uit, dan kan men de Kerk herzien naar menselijke maatstaven en ze aanpassen aan de wereld van nu.
Maak van de priester een part-time sociaal werker, en alles is opgelost. Wie geeft nog wat om de twintig eeuwen oude waarheid, dat de priester een gezalfde is, om in de persoon van Christus het sacrificie van het Kruis onbloedig in de H. Mis te hernieuwen en om de sacramenten te bedienen ?
Stop gewoon met het wijden van priesters: dat is de meest dringende taak. In één enkele zin ligt het neo-modernisme uitgestald in al zijn arrogantie.
En het meest verbluffende is de zelfverzekerdheid waarmee hier "een bepaalde opvatting van het priesterschap" en "een bepaalde opvatting van de Kerk" - dat zijn de gebruikte uitdrukkingen - overboord worden gegooid.
Deze "bepaalde opvattingen" zijn het oorspronkelijk geloof, door Christus toevertrouwd aan Zijn Kerk, dat tweeduizend jaar lang de zekerheid en de vreugde is geweest van alle gelovigen die ons voorafgingen, en de bron van alle heiligheid.
Wie vroeger dergelijke dingen als wat in Corinthe staat, had verkondigd, was meteen buiten de Kerk. Nu kan men rustig en openlijk, zonder tegenspraak, het priesterschap en de eucharistie, de maagdelijke geboorte van Christus en de historiciteit van de evangeliën negeren, en tegelijk de pretentie hebben katholiek te blijven. En wie dit bedrog aan de kaak stelt, bezondigt zich - dat is het nieuwe modewoord van het modernistisch jargon - aan polarisatie (aan het op de spits drijven van de tegenstellingen), wat omgespeld betekent: men moet de afbrekers rustig laten betijen, want zij hebben de waarheid in pacht. Al de anderen, al die eeuwen lang, waren onnozelaars of naïevelingen.
Deze situatie is de ergernis van onze tijd. Dat beseft al wie uit ervaring weet welke ontreddering dit soort dingen teweegbrengen bij de gelovigen, en welke de vernielende gevolgen daarvan zijn in het godsdienstonderricht voor jongeren, in het theologisch onderwijs aan de seminaries, in de pastoraal en in de bediening van de sacramenten.
Het is een zorgwekkende situatie, maar tegelijk is zij bespottelijk, als men bedenkt hoe nonchalant de dwergen van het neo-modernisme het geloofsinzicht van eeuwen heiligheid en genialititeit wegwuiven. Roep ze voor de geest, de reuzen van de christelijke geschiedenis : Irenaeus, Augustinus, Benedictus, Bernardus, Dominicus, Franciscus van Assisi, Ignatius van Loyola, Alphonsus de Liguori, Joannes Bosco - om alleen maar enkelen van de allergrootsten te noemen: bij hen, wier licht door de eeuwen straalt, onbewogen door de "modes" en de "trends" van het ogenblik, voelt men zich veilig, veiliger dan bij de morgen alweer vergeten mannetjes met hun mode van één dag, die proberen een wereld na te apen die het tegendeel is van wat Christus leert en de Kerk ons voorhoudt te geloven. Alleen begrijpt men niet - ook dat is een ergernis - waarom ogenschijnlijk de kerkelijke gezagsdragers deze mannetjes zo maar laten begaan.
Denken de promotors van de aanpassing van de Kerk aan de moderne wereld er wel over na, wat die wereld eigenlijk is? Of zijn zij zo verblind door hun vooroordelen, dat zij de werkelijkheid niet meer kunnen of willen zien?
De wereld waarin wij nu leven is niets anders, wil niets anders zijn dan een produktie- en consumptiemaatschappij. Zijn waardemeters zijn geld, macht en "efficiency" (doeltreffendheid maar het Engelse woord is in deze context welsprekender). Zijn drijfveer is het egoïsme, en de uitkomst ervan een door geen enkele zedelijke of menselijke norm meer geremde permissiviteit. En al wat een beletsel is voor dit genotzuchtig egoïsme, wordt uit de weg geruimd.
Is dat te negatief gezien? Hoe anders kan men een wereld omschrijven waarin, zoals nu in Latijns-Amerika gebeurt, straatkinderen met duizenden worden gedood, om hun organen voor grof geld te verkopen in de rijke industrielanden? Een wereld waarin kinderen, dus weerlozen, in de prostitutie worden gejaagd, ook in onze zogenaamd christelijke landen van het westen?
Frappante tekens van de egoïstische permissiviteit zijn de abortus, en de in zijn zog opduikende euthanasie - elegante, geleerde woorden die een gore werkelijkheid dekken. "Baas in eigen buik" is de welsprekende slogan waarmee voor de permissiviteit van de abortus werd geijverd. Schoon klinkende argumenten om een kind in de moederschoot om te brengen zijn gauw gevonden. Maar alle schoonpraterij ten spijt blijft abortus - ja, in hoeveel gevallen zouden specialisten ons kunnen vertellen - in laten we zeggen negenennegentig gevallen op de honderd een door egoïsme ingegeven moord. Een moord op een nog volkomen weerloos wezen. Op een wezen dat - denk aan de foto's van de vrucht in de moederschoot, aan de houding van het kind in de baarmoeder - biologisch vertrouwend lag te wachten op de verlossing. Een vertrouwen dat schandelijk werd bedrogen door van het ongeboren kind, in de geest van de tijd, een wegwerpartikel te maken.
Ook de euthanasie wordt met de dag nadrukkelijker aan de orde gesteld, en opgeëist als een "elementair mensenrecht". Zo hoort men het nu zeggen, in Nederland, in onze buurlanden, en ook bij ons. De christelijk geïnspireerde ethiek, met haar eerbied voor de mens, voor zijn rechten, zijn noden, zijn leven, wordt met het schijnheilig gebruikte woord "mensenrecht" omgewrongen tot een egoïstische nuttigheidsmoraal. Als hier niet snel een serieuze dam wordt opgeworpen, glijden wij weg naar een monsterachtige samenleving. Monsterachtig door haar volstrekt egoïsme, en monsterachtig door haar schijnheiligheid.
Is het oneerlijk om dit alles in verband te brengen met de crisis in de Kerk ? Ik geloof het niet, omdat het dodelijk en dodend egoïsme in de utilitaristische maatschappij, en de pogingen om geloof en geloofsbeleving af te breken, door dezelfde wortels worden gevoed, nl.: de roes en de illusie van een algehele emancipatie van de mens, bereikt door het overboord gooien van normen en tradities, van eeuwenoude schatten aan inzicht en wijsheid. En dat alles om het "ik", en bijna uitsluitend het "ik" van de machtigen, de welvarenden, zijn vrije gang te laten gaan.
Ziehier een aanduiding - géén bewijs! - hoe dicht de emancipatiedrift van de moderne wereld en de emancipatiedrift der promotoren van de moderne, aangepaste Kerk, wel bij elkaar liggen.
In het nummer van augustus 1990 van Nucleus schreef Paul Beliën een artikel onder de titel Na abortus is euthanasie aan de beurt, waarin het volgende te lezen is : "Volgens Dr. [P.V.] Admiraal (anaesthesioloog van het Reinier de Graaf-Gasthuis in Delft) vragen ongeveer tien procent van de terminale patiënten in Delft om euthanasie. Op die vraag wordt uiteraard ingegaan. De patiënt wordt bij voorkeur gedood in het bijzijn van de familie en een katholiek priester. Die priester heeft met euthanasie geen problemen, maar, aldus Dr. Admiraal, hij behoort tot de Nederlandse katholieke Kerk, niet de Roomskatholieke.".
Deze priester en deze Nederlandse katholieke Kerk hebben zich bevrijd van wat zij de dictatuur van Rome noemen, en van de middeleeuwse opvatting dat alle leven heilig is, omdat het ligt in Gods hand. Het is één teken van de verwarring in de geesten.
Dagelijks kan men, uit gesprekken met leken en priesters, met ouderen en jongeren, leren hoe groot de ontreddering en de ergernis zijn van vele gelovigen, van veel meer gelovigen dan doorgaans wordt vermoed, en welke verwoesting aangericht wordt door het bijna stelselmatig ondermijnen van het geloofsleven en de geloofsinhoud.
Dit alles loopt altijd weer uit, als oorzaak en gevolg, op wat Paulus VI in 1967 - zo vroeg al - "de destructie van de authentieke katholieke eredienst" heette, namelijk het overhoop halen van het hart van het geloofsleven : de liturgie. De paus richtte zich toen, nota bene, tot de Raad die op dat ogenblik bezig was met de hervorming van de liturgie en met het opstellen van de bedenkelijke, want protestantiserende, nieuwe Misteksten. Deze destructie van de eredienst, zegde Paulus VI, "impliceert een zo grondige verstoring op leerstellig, disciplinair en pastoraal gebied, dat Wij niet aarzelen ze als een aberratie te bestempelen."
Dat was in 1967.
Als wij, na al die jaren, terugblikken op wat er sinds deze vermaning van de paus allemaal is gebeurd, dan dringen zich, onontkoombaar, een aantal vragen op :
waarom werd een liturgische ritus, die meer dan tien eeuwen lang het voedsel was van een eindeloze rij heiligen, en de vreugde en troost van alle gelovigen, plots verboden en als onwenselijk, ja zelfs verdacht gebrandmerkt?
waarom moesten in de plaats daarvan de deuren wijd open worden gezet voor zogenaamd "liturgische" experimenten, die in niet weinige gevallen aanleiding werden tot parodie en ontering?
waarom moeten priesters, nu, bijna op de knieën smeken om de oude, eerbiedwaardige H. Mis te mogen opdragen, en waarom wordt dit verzoek - dat tegemoetkomt aan de verwachting van steeds meer gelovigen, en de garantie biedt, de enige wellicht, van een terugkeer tot de wijding, het gebed en het geloof - waarom wordt dit verzoek meestal afgewimpeld, zoniet gesaboteerd ? Dit is toch een absurde, ongelooflijke en verderfelijke situatie.
waarom werd de communiebank buitengegooid, die een verlengstuk is van het altaar (denk aan de uitdrukking "ter H. Tafel naderen"), en waarom moest de oude, eerbiedwaardige communieritus worden vervangen door een nieuwigheid, die een monument is van geestelijke ongemanierdheid?
waarom moest, tegen de hele christelijke traditie in, het altaar worden omgekeerd, en de schroomvolle distantie van het heilige worden verbroken?
waarom moet men nu - want het is in vele kerken een onontkoombare verplichting -, waarom moet men nu onder het H. Misoffer kameraadschappelijk en ongegeneerd bijeenzitten voor het aanschijn van de Allerhoogste?
hoe is dit alles te rijmen met de wens, met het voorschrift van de Constitutie over de Heilige Liturgie van het Tweede Vaticaans Concilie? Dit voorschrift luidt als volgt, en de woorden zijn te wikken en te wegen: "In getrouwheid aan de traditie verklaart het Heilig Concilie dat de Heilige Moeder de Kerk alle wettig erkende ritussen als gelijkgerechtigd en als even eerbiedwaardig beschouwt, en dat Zij voor de toekomst wil dat deze behouden en in alle opzichten bevorderd worden."
Wat is er dan gebeurd, dat men enkele jaren later het tegenovergestelde deed van wat het Concilie hier voorschrijft, en al wat eerbiedwaardig en vertrouwd was, overboord gooide? Welke "destructieve" krachten - om het woord van Paulus VI te hernemen - zijn hier aan het werk geweest, en met welke bedoeling?
"Het zou niet moeilijk zijn, had de paus in 1967 gezegd, de troebele oorsprong van dit alles aan te wijzen." De paus heeft deze "oorsprong" niet verder bij name genoemd, maar het is niet moeilijk zijn gedachte aan te vullen. De oorsprong is de protestantiserende tendens die zich in de Kerk heeft binnengewurmd, en haar bondgenoot, het neo-modernisme.
Wie de geschiedenis van het ontstaan der nieuwe Misteksten kent, weet dat de protestanten, die aanwezig waren in de Raad die de nieuwe Misteksten opstelde, daar niet alleen als waarnemers zaten, zoals de officiële versie luidt, maar dat zij wel degelijk hun stempel op het werk hebben gedrukt. De protestantisering van de liturgie werd na het publiceren, in 1969-1970, van de nieuwe Mis, nog verergerd door de manier waarop de vernieuwing feitelijk werd doorgevoerd. En zij vond een willige bondgenoot in neo-modernistische theologen, priesters en leken, met hun drift om geloof en godsdienst aan te passen aan de moderne wereld.
In verband met dit alles is het volgende beachtenswaardig : Op paaszaterdag en paasdag 1990 bracht kardinaal Ratzinger een privé-bezoek aan het seminarie Sankt Peter van Wigratzbad in Beieren. Hij hield er een lezing over zijn werk als prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer, en beantwoordde nadien de vragen van de seminaristen.
Op vragen over de liturgie zegde hij, volgens een bericht in het Franse katholieke blad Présent, volgende merkwaardige dingen : "De hervorming van de liturgie gebeurde niet, zoals het had gehoord, in de continuïteit van de traditie, maar was een breuk. Zij heeft wel schatten aangebracht, maar niettemin is zij een te nieuw systeem gebleken, dat dus schadelijk is, en gevaarlijk voor de hechtheid van het geloof, vooral door de manier waarop deze hervorming in feite werd uitgevoerd. De traditionele ritus, aldus de kardinaal, is, door de geloofskracht die hij uitstraalt, een bolwerk voor het behoud van het geloof."
Kardinaal Ratzinger is, na de paus, het hoogste gezag in de Kerk wat de rechtgelovigheid betreft. Dit is dus een oordeel dat men niet zo maar naast zich kan leggen. Integendeel, het moet ons een leidraad zijn wanneer wij uitkijken naar de middelen om wijding, gebed en geloof te herstellen. En deze leidraad wijst duidelijk de richting aan : om de crisis in de Kerk te overwinnen zal de terugkeer nodig zijn tot de schroom van de oude ritus.
Met verstomming vraagt men zich af hoe zoveel ontreddering in zo korte tijd mogelijk is geworden.
Dat ligt ongetwijfeld voor een deel aan de geest van de tijd, maar ook aan de lauwheid en het wellicht ondermijnd geloof van een aantal priesters aan de vooravond van de crisis. Ik spreek hier op de eerste plaats uit de ervaring van mijn persoonlijk leven, die, meen ik, ook de ervaring is van andere priesters. Het werd vanaf het einde der jaren zestig voor ons, voor mij, allemaal plots zo gemakkelijk : het brevier gehalveerd, en eigenlijk niet meer verplicht; de H. Mis ingekrompen en prijs gegeven aan improvisaties; de priesterkleding afgeschaft; geen vasten en geen onthouding meer, en een bijna volstrekte vrijheid op praktisch ieder gebied.
Het paste allemaal zo goed in het gemakkelijk leventje van mezelf en van menige andere priester, en bovendien scheen al dat manna van de lossere teugels vanuit Rome te komen, met de zegen van het hoogste kerkelijk gezag. Waarom zich dan niet geredelijk schikken naar de nieuwe geplogenheden die helemaal in de lijn lagen van de geest van de wereld, waarvoor men - dat scheen toch het Concilie te wensen - de deuren van de Kerk wijd had opengezet?
Het heeft een aantal jaren geduurd, eer de ogen opengingen voor wat er werkelijk aan de gang was : een geloofsondermijning die leidde tot afvalligheid, en een verwarring in de geesten die wellicht zonder voorgaande is in de geschiedenis van de Kerk. En intussen groeit er een jeugd op die in meerderheid nog wel naar katholieke scholen gaat, maar - op uitzonderingen na - geen benul meer heeft van wat godsdienst is, en geloof, en gebed, en die afglijdt naar een feitelijk heidendom.
De klacht van Christus in het evangelie volgens Lucas: "Maar zal de Mensenzoon bij Zijn komst wel geloof op aarde vinden?", lijkt erg toepasselijk op onze tijd, als men weet wat in de seminaries voor priesteropleiding, en in de godsdienstlessen van het katholiek lager en middelbaar onderwijs zo allemaal verkondigd wordt, zonder dat hiertegen van hogerhand, op een tenminste voor ons waarneembare wijze, wordt gereageerd.
Wat moeten wij dan doen om de kostbare schat van het geloof voor onszelf en voor het nageslacht te beveiligen tegen de opdringende wereld zonder God ?
Het is eigenlijk eenvoudig. Wij moeten het tegendeel doen van wat het neo-modernisme ons probeert aan te praten.
Men probeert ons het knielen in de kerken af te leren? Dan is het nodig, dit knielen opnieuw nadrukkelijk te doen, als een uiting van ons geloof, én van ons verzet tegen de ontwijding.
Men wil ons aan een ontwijde communieritus gewoon maken, door ons te doen aanschuiven als voor een automaten-distributie. Wij moeten dat afwijzen en zoeken naar de kerken waar dit hoogheilige moment in ons leven nog zuiver is gebleven.
Als men ons een subjectieve, improviserende liturgie wil opdringen, waarin het louter menselijke de goddelijke taal en de nabijheid van het mysterie overdekt - dan moeten wij op zoek gaan naar de kerken waar het heilige heilig is gebleven, ook al zijn die soms ver te zoeken.
Men probeert het priesterbeeld uit de maatschappij weg te gommen, door de priester in een burgerpak te steken, en hem van de offeraar die handelt in de persoon van Christus, te degraderen tot wat men, in navolging van de protestanten, een "voorganger" heet in een "tafeldienst". Het is dan nodig dat de priesters opnieuw duidelijker als priesters herkenbaar zijn, en dat de Mis opnieuw het H. Misoffer wordt geheten, en opnieuw wordt beleefd als wat het is : de onbloedige vernieuwing van het Kruisoffer, met teksten die juist dit karakter van de H. Mis tot uiting brengen.
Zo kan men verder al de vele domeinen van het geloofsleven opsommen, die nu bedreigd zijn door secularisering en protestantisering, en die ons tot reageren, tot andersom handelen verplichten.
Is dit alles terneerdrukkend ?
Het zou verkeerd zijn, als het nadenken over de crisis in de Kerk ons zou ontmoedigen. Wij geloven immers dat de H.Geest de Kerk leidt. En wij vertrouwen op het woord van Christus, juist vó6r de Hemelvaart: "Zie, Ik blijf bij u alle dagen, tot aan de voleinding der wereld" (Mt. 28:20).
Daarom moeten wij ervan overtuigd zijn dat ook de huidige crisis in de Kerk heilzaam zal blijken voor de toekomst, zoals iedere kerkvervolging dat in alle eeuwen is geweest.
Wat nu gebeurt in de Kerk is inderdaad een vervolging, maar dan een vervolging van binnenuit, door die priesters en leken die in de Kerk een wereldse, het geloof en de zeden ondermijnende geest binnenhalen. Het is een zware beproeving voor velen, die de pijn voelen om al de geestelijke schoonheid die verloren ging.
En toch moeten wij durven geloven dat ook deze vervolging providentieel is, wellicht om het kaf van het koren te scheiden, en om het geloof van de getrouwen te louteren. Overigens zijn, voor wie aandachtig toekijkt, de lichtpunten van een nieuwe dageraad al zichtbaar.
Niettegenstaande, en misschien juist wegens de gestichte verwarring, groeit bij steeds meer gelovigen de honger naar God, naar gebed en inkeer. Priesters die "het serieus doen" worden belegerd door biechtelingen, en door ouderen en jongeren die om raad en leiding komen. In de kerken waar de wijding hersteld wordt, neemt het aantal eerbiedige communies gestaag toe.
Opvallend ook is, tegen de geest van de tijd in, het groeiend aantal jongeren die zich geroepen achten tot het priesterschap, maar uitkijken naar de mogelijkheid van een degelijke, in het waarachtige geloof verankerde vorming. Het zijn nog maar enkele lichtjes, hier en daar, kleine eilandjes van hoop, maar zij groeien en worden het continent van morgen. Zij zijn de tekens aan de horizon dat er een nieuwe dageraad van integraal en consequent geloof aanbreekt. De tekens ook, dat zij die nu in hun hart en in hun omgeving deze dageraad voorbereiden, geen achterblijvers zijn die zogezegd niet meekunnen met hun tijd, maar de wegbereiders van de toekomst.
Of deze toekomst veraf ligt of nabij is, heeft geen belang voor wie de genade heeft van het geloof. Want die mag met Paulus in zijn brief aan de Romeinen zeggen:
"Ik ben er zeker van, dat dood noch leven, engelen noch heerschappijen, heden noch toekomst, geen machten, geen hoogten en geen diepten, noch enig ander schepsel ons scheiden kan van Gods liefde, in Christus Jezus, onze Heer (Rom. 8:38-39)."
Hoe kunnen wij beter eindigen vanavond dan met het gebed van de Emmaüsgangers, die discipelen die in de valavond van de allereerste paasdag naar huis gingen en een vreemdeling ontmoetten die hun wondere dingen vertelde over wat er gebeurd was in Jeruzalem? Toen zij aan de deur van hun woning kwamen, wilde de vreemdeling verder gaan, maar de leerlingen zegden: "Mane nobiscum, domine, quoniam advesperascit et inclinata est iam dies." (Lc. 24:29) "Blijf bij ons, Heer, want het wordt avond en de dag loopt al ten einde." Het is een prachtig gebed, dat iedere gelovige elke avond kan zeggen, dat iedere gelovige in de avond van zijn leven kan zeggen, en dat ook iedere gelovige moet bidden in deze tijden die soms duister lijken, waarin het lijkt alsof de avond en de nacht vallen. Bidden we het tot slot een laatste maal, verenigd in de Geest. "Blijf hij ons Heer, want het wordt avond en de dag loopt al ten einde".