Uit ’t Pallieterke, 56e jaargang, nr. 52, 26 december 2001, p. 7
Zie hier (.pdf) voor het volledige nummer
Gevierd priester-auteur werd kluizenaar in Limburg
Karel Van Isacker heeft heimwee naar de oude liturgie en het eenvoudige geloof
Het eerste wat treft als je de motor hebt stilgelegd en uitstapt, is de absolute stilte. Op het zwakke gepiep van enkele wintervogeltjes na is er een absolute afwezigheid van geluid. Die ervaring is zo zeldzaam dat ze je een momentje uit evenwicht brengt en je aandacht afleidt van je onmiddellijke omgeving. En als dat contact hersteld is lijkt het helemaal alsof je een stap hebt teruggezet in de tijd en terechtgekomen bent in een landschap van honderd jaar geleden. Recht voor je een lange lage boerderij met erf en een aanplanting van nog nabloeiende rozen. Daarachter, naast een reusachtige linde, iets wat er op het eerste gezicht uitziet als een goed onderhouden schuur met ervoor een beeld in metaal van Sint-Michaël die een draak doorboort. Aan de linkerkant door bossen omzoomde weilanden. Ergens daarin trage koeien, alleen de bovenlijven zijn zichtbaar, de poten verdwijnen in lage grondmist.
In dit wat onwaarschijnlijk decor van pure gaafheid, in het Limburgse Niel-bij-As, heeft zich sinds meer dan 10 jaar priester-hoogleraar-auteur Karel Van Isacker, jezuïet, teruggetrokken in wat hij zelf een «kluizenaarsbestaan» noemt. Met die grote correctie dat hij zich zeker niet totaal afgesloten heeft van het volk, het Vlaamse volk waarvan hij altijd erg gehouden heeft. In dit uithoekje van Limburg heeft hij namelijk in de schuur achter de boerderij de Sint-Michaëlskapel ingericht − in haar eenvoud een pracht van een gebedsruimte, waar hij dagelijks de H. mis in het Latijn opdraagt, 's zondags om vijf voor tien, in de week om 18.30u. De mis- en geloofsbeleving sluit hier sterk aan bij de eeuwen-oude kerkelijke traditie, is dus in deze kapel zowat uniek geworden in Vlaanderen, maar trekt wel volk aan, veelal zelfs jonge mensen met kinderen.
Karel Van Isacker ontvangt ons joviaal en opgewekt, maar nog altijd met dezelfde voorname hoffelijkheid die ons is bijgebleven sinds wij hem, alweer ruim vijftien jaar geleden, al eens eerder interviewden. Hij is er nu 88, mager en kaarsrecht, met een vlotte gang en altijd even alert en gevat. Hij draagt een zwart kostuum en een helder witte priesterboord. Eerst toont hij ons zijn persoonlijk verblijf in de linkervleugel van de boerderij, met aansluitend een kapel waar één keer per maand mis wordt gelezen. De eigen studeer- en werkkamer is streng maar gezellig met een warme houtkachel − hout is hier genoeg.
En daarna neemt hij ons mee naar de grote schuur er achter waarin o.m. de Sint-Michaëlskapel is ondergebracht. Er zijn missaals ter beschikking bij het binnenkomen en er liggen gedrukte blaadjes klaar met de data en de uren van de Goddelijke Diensten. De rozas achter het altaar verspreidt het binnenvallende licht met een heldere rode gloed die slechts traag wegsterft als de zon ondergaat. «Ik ben het vuur komen brengen op aarde, zo luidt een Evangelietekst», zegt Karel van Isacker, «en dat gevoel wilde ik in deze kapel binnenbrengen. Glazenier Staf Pijl − alle glasramen hier zijn door hem ontworpen − heeft die opdracht, vind ik, uitstekend gerealiseerd».
30 jaar in St.-Ignatius
We verlaten de kapel en nemen plaats in een gezellig kamertje, verderop in de schuur. De tafel is gedekt voor een uitgebreid vier-uurtje, appelgebak en koffie. We praten eerst even over vroeger, de tijd van de Handelshogeschool Sint-Ignatius in Antwerpen waar Karel Van Isacker sinds 1950 lesgever was, en sinds 1965 gewoon hoogleraar. In 1954 had hij aan de Leuvense universiteit het doctoraat in de geschiedenis behaald.
«Zo is dat» zegt hij, «Van 1950 tot 1980 heb ik daar gedoceerd. Heimwee naar die tijd heb ik niet, al was het alles bij elkaar wel aangenaam. Maar op de lange duur wordt het wel wat routine. Ik gaf de vakken «Geschiedenis» en «Geschiedenis van België, van 1830 tot nu». De laatste jaren zei ik altijd dat niemand verplicht was te blijven als ik les gaf. Toen gingen er altijd zo'n drie, vier of vijf studenten weg». (Hij zegt er niet bij dat er wel vaak leerlingen uit andere cursussen kwamen luisteren als hij les gaf.)
In die periode vestigde hij zijn reputatie als gevierd auteur met o.a. werken als «Het Daensisme», «De Antwerpse Dokwerker», «De zaak-Irma Laplasse», «Het dossier-Irma Laplasse» en «Het land van Dwazen», een korte publicatie die vooral bij de jongere generatie van die dagen veel ophef maakte omdat het boekje de milieuverloedering in Vlaanderen aanklaagde, net op het moment dat deze materie erg gevoelig begon te liggen en ook politiek een factor van steeds groter belang werd.
«Maar het boek waar ik het liefst en het langst aan werkte», vervolgt hij, «is «Mijn land in de kering», een tweedelig oeuvre over 150 jaar België. Deel één ging over de ouderwetse wereld van 1830 tot 1914, deel twee over de enge ruimte, van 1914 tot 1980. Ik heb daar tien jaar aan gewerkt en het heeft mij, denk ik, een vrij duidelijk inzicht gegeven in de geschiedenis van mijn volk».
Het gaat in dit werk om een nieuw soort geschiedschrijving, niet objectief aan de hand van precies omschreven historische documenten maar dieper peilend naar wat telkens de dagelijkse actualiteit was in de samenleving, 150 jaar lang.
Of om het in zijn eigen woorden te zeggen: «Het verleden kan men alleen maar zien door de ogen van de generaties getuigen die het leven rondom zich door het woord of het beeld vastlegden. Het ontleent hen niet alleen de feiten maar ook de sfeer en de toon».
De conclusie die Van Isacker trok was wel heel scherp. Van een vriendelijke in hoofdzaak landelijke samenleving werd een beton-maatschappij gemaakt, een onmenselijke wereld.
De harde woorden van toen klinken nu iets milder, maar de betekenis is dezelfde gebleven: «We zijn heel veel kwijtgeraakt. Waar is mijn land naar toe?»
Bewaren wat goed was
Precies in deze grondgedachte is allicht de verklaring te zoeken waarom de gevierde, populaire Karel Van lsacker, die met een werk als «Het land van de dwazen» zo eigentijds en progressief overkwam, op latere leeftijd de verdediging opnam van wat je op religieus gebied erg conservatieve en behoudende ideeën kunt noemen. Een geestelijke instelling die er mede toe leidde dat hij zich terugtrok in een van de nog weinig talrijke stukjes landelijk leven die dit land «na de kering» overhield.
Behalve het contact met gelovigen die zijn «parochie» bezoeken, leeft hij in een bijna volledig isolement. De creatieve auteur van destijds heeft een eindpunt gezet achter zijn werk, televisie bekijkt hij al 15 jaar niet meer, dagbladen interesseren hem niet − «je kunt me een kluizenaar noemen», zegt hij met een ironisch lachje. «Antwerpen waar ik zolang verbleef, is mij onbekend geworden.» Dat hij het etiket van aartsconservatief kreeg opgekleefd, verbaast hem niet.
«Eigenlijk ben ik dat altijd wel een beetje geweest», legt hij rustig uit. «Maar dat viel pas goed op naargelang er zoveel vaste waarden en gebruiken wegvielen en ik wat goed was wou bewaren. Ik heb soms pijn in het hart als ik zie wat er teloor gaat. Ziet u, ik ben altijd een romanticus en een nostalgicus geweest en ik heb een diep heimwee naar de oude liturgie en naar onze wijdingsrituelen van weleer».
De overstap naar Niel-bij-As gebeurde in 1988, maar eigenlijk was hij het niet die onmiddellijk aan de basis lag van een wel heel ongewoon initiatief.
«Dat dit hier ontstond is op de eerste plaats te danken aan Arnoldine Bijnens van Opglabbeek», zegt Karel Van Isacker. «Ze is een ongetrouwde vrouw met veel heimwee naar de religiositeit zoals die in haar jeugd nog bestond. Zij woonde in het Begijnhof van Antwerpen, maar als Limburgse kende ze de streek rond Opglabbeek goed. Tegen de zin van haar ouders kocht ze de boerderij die we daarnet bezochten. Ik kwam daar reeds en richtte er een kapel in. Toen kwam ook het alleenstaand huis, waarin we ons thans bevinden − je kunt het ook de schuur noemen − te koop. Ik hoopte daar een bescheiden religieus centrum te kunnen inrichten, maar de vraagprijs lag erg hoog omdat men er, geloof ik, een soort van manège wilde gaan uitbaten. We hebben toen een v.z.w. opgericht en hoog spel gespeeld: we hadden geen duit, maar toch hebben we het gekocht. Drie maanden later lag het geld op tafel. Ik noem dat de Voorzienigheid. En zo zijn we er met enkele mensen aan begonnen. Arnoldine speelt orgel, onderhoudt de kapel, ontvangt de bezoekers. Zwaar werk.
Maar allereerst vroegen we de toelating aan Rome, en die kregen we. Ik heb ook, zoals het hoort, om de goedkeuring van Mgr. Heuschen gevraagd. «'t Is goed», zei de monseigneur, «maar niet op zondag hé». «Allez, allez», reageerde ik, «dat kan toch niet.» Waarop Mgr. Heuschen toegaf: «'t Is goed, doe het maar», zei hij.
«Met zijn opvolger, Mgr. Schruers, zijn er helemaal geen problemen, alhoewel hij toch onder druk was gezet. Hij is zelfs een vriend geworden. Al zijn de omwonenden zeker niet afwijzend, toch houden ze zich wat afzijdig, dat is typisch voor een buitenbevolking.
De mensen blijven komen
Of er elders in Vlaanderen gelijkwaardige initiatieven zijn, daar heeft Karel Van Isacker geen weet van. «Er zijn natuurlijk de volgelingen van Mgr. Lefèbvre, vooral in Antwerpen. Maar die zitten in een conflictsituatie met de paus. De pogingen tot toenadering zouden vrij moeilijk verlopen».
Bij de jezuïet Van Isacker ligt de situatie anders. Hij volgt de strakkere lijnen van weleer, maar alle fanatisme is hem vreemd en hij tracht niemand zijn overtuiging op te dringen.
«Dertig jaar lang heb ik me in Antwerpen bezig gehouden met fiches, administratieve dingen, boeken schrijven − uiterlijkheden eigenlijk. Ik leefde toen in de rand van het geloof, want dit raakte het wezen zelf van het geloof niet. Hier ben ik enkel en alleen priester, daar ben ik gelukkig om. Ik werd priester om te getuigen over Christus. Ik spreek met Hem, ik ben met Hem verbonden, dat is de grond van mijn geloof. In het tabernakel is Hij aanwezig en Hij is mij blijven roepen. Ik mag geloven dat Hij er is. Als ik dat kwijt zou zijn, ben ik alles kwijt.
Hier proberen wij deuren open te houden voor mensen die verlangen naar iets dat niet meer in alle kerken te krijgen is. Ik bedoel het simpele, eenvoudige geloof dat vrede geeft en gedragen is door het gebed».
Hij houdt op, glimlacht. «Nu ben ik aan het preken hé» zegt hij.
Het geloof van Karel Van Isacker spreekt ook anderen aan. Een begankenis is het er natuurlijk niet, daarvoor is deze kapel te geïsoleerd gelegen, ver van de grote centra. En daarbij kun je je ook afvragen hoeveel mensen weet hebben van deze St.-Michaëlskapel.
Voor de erediensten in de week komen er slechts weinig mensen, maar 's zondags is het kapelletje vrij goed gevuld, soms een zestigtal gelovigen. Ze komen uit de Kempen, uit Nederlands-Limburg, enkelen ook uit Duitsland − en heel vaak gaat het om jonge mensen.
«Soms komt Mgr. Casterman uit Nederland hier een pontificale mis opdragen», zegt Karel Van Isacker. «De lezingen worden altijd in het Nederlands gehouden, maar de mis zelf gebeurt in het Latijn. Daar struikelt niemand over. Dit is immers een rijkdom op zichzelf. Hoe mooi is bv. de liturgie van de Heilige Week. Inmiddels blijven mensen komen, met hun nood en hun twijfels. Soms zie ik 's zondags nieuwe mensen die ook eens willen praten. Mijn ervaring, hoe beperkt ook, is dat er nogal wat mensen zijn die op zoek zijn, die iets missen, die honger hebben naar wat weg is. En het is zeker mijn overtuiging, dat er mensen zijn die dankzij deze kapel het geloof en de vrede hebben teruggevonden. Het maakt mij gelukkig soms nog iets te kunnen meegeven aan wie hier komt».
Iedere avond knielt Karel Van Isacker voor zijn bed en bidt er zijn drie weesgegroetjes (het doet vreemd zo'n lucied en verstandig man dat in alle eenvoud te horen vertellen). En 's morgens staat hij weer op, blij om de nieuwe dag. Maar angst voor de dood is er niet.
«Geen sprake van», lacht hij vriendelijk. «Mijn leven zal binnenkort wel eindigen, dat weet je als je 88 bent. Maar ik weet ook waar ik naartoe ga».
− «En wat na u?», vragen we hem.
«Er is contact met een priester en met een seminarist die in dezelfde geest denken. Maar als er hoe dan ook toch problemen zouden ontstaan, heb ik de garantie van de bisschop dat dit initiatief hier moet blijven bestaan. Enkelen van zijn vertrouwde medewerkers denken daar hetzelfde over». Karel Van Isacker is er gerust in.
Na het gesprek verlaten we het gebouw langs de St.-Michaëlskapel. De rozas straalt nog slechts een zwak licht uit.
Karel Van Isacker, 56 jaar priester, knielt met verbazend gemak voor het tabernakel.
Als we even later afscheid van hem nemen is hij al na enkele stappen een snel vervagende gestalte. Mist en de vallende avond dekken deze stille wereld toe.
JOST
Oud-studenten
Generaties studenten heeft professor Karel Van Isacker zien voorbijgaan in Antwerpen. Er waren heel wat bekende namen bij, o.m. Patrick Janssens, Mieke Vogels, Jan Huyghebaert, Matthias Storme, Gerolf Annemans. Met sommigen van hen is er nog contact.
Irma Laplasse
Als we het even over Irma Laplasse hebben, de Vlaams-gezinde boerin uit Oostduinkerke die op 30 mei 1945 werd geëxecuteerd in de gevangenis van Brugge na schuldig te zijn bevonden aan verraad en verklikking, komt er een grimmige uitdrukking op het gelaat van Karel Van Isacker. Het was op grond van verklaringen van Van Isacker, dat justitieminister Wathelet in februari 1994 om een herziening van het proces had gevraagd.
Het tweede proces had plaats maar voor de familie, die zo op eerherstel had gehoopt, werd het een bittere teleurstelling. Alhoewel de procureur zelf de stelling van de familie bijtrad, volgde een bijna ongelooflijk verdict: er werden slechts verzachtende omstandigheden aanvaard en de doodstraf tegen Irma Laplasse (inmiddels een halve eeuw begraven) werd omgezet in levenslang.
«Hoe heeft men zoiets durven doen?», zucht Karel Van Isacker. «Dit was een schande. Ik heb Irma Laplasse nooit gekend, maar ze is me zeer dierbaar. Deze uitspraak betekende voor mij een zware ontgoocheling. Ik ben er volledig van overtuigd dat er een onschuldige werd terechtgesteld. Het mens had er niets mee te maken. Ze wist niet eens wat er met haar gebeurde.»