Uit Jezuïeten − In Memoriam Jezuïeten uit Vlaanderen, november 2010, pp. 31-34
Zie hier (.pdf) voor de volledige publicatie
PATER KAREL VAN ISACKER (1913-2010)
Op het eerste gezicht is de figuur van pater Karel Van Isacker er een vol paradoxen, zijn levensloop een vol onverwachte wendingen. Bij nader toezien ontdekken wij de rode draad erdoorheen : zijn onverstoorbare rechtschapenheid. Deze uit zich in alle aspecten van zijn ongemeen rijke persoonlijkheid : de christengelovige, de jezuïet, de sociaal bewogene, de flamingant, de historicus, de docent.
Karel wordt op 26 juni 1913 te Mechelen geboren, de oudste van vier. Zijn vader Philip, afkomstig van Torhout (W.-Vl.), advocaat, brengt het in 1919 tot volksvertegenwoordiger voor de toenmalige katholieke partij, en van 1931 tot 38 zelfs tot Belgisch minister op diverse departementen, waar hij een evenwicht tussen Nederlands- en Franstalige ambtenaren bewerkstelligt. Karels moeder, Charlotte Prové, komt uit Ninove. Zijn broer Frans wordt een bekende jurist en romanschrijver.
Lager onderwijs alsmede twee jaar Latijns-Griekse humaniora geniet Karel aan het Sint-Romboutscollege van zijn geboortestad. Hij zet de humaniora voort bij de jezuïeten in het Sint-Jozefscollege Aalst. De invloed die hij er van sommige leermeesters ondergaat, oriënteert hem naar de orde. Maar eerst volgt hij het eerste jaar kandidatuur Klassieke Filologie aan de Facultés Notre-Dame de la Paix te Namen. Zijn intrede te Drongen dateert van 23 september 1933. Na de eerste geloften voltooit hij zijn tweede kandidatuur Klassieke, plus Complementen Geschiedenis, met brio behaald voor de Centrale Examencommissie te Brussel. 1936- 37 kwijt hij zich van zijn militaire dienstplicht te Leopoldsburg. Voor de Filosofie verblijft hij eerst in Egenhoven (bij Leuven), daarna in Wépion (bij Namen), echter niet zonder tussendoor de mobilisatie mee te maken vanaf 25 augustus 1939. Ze brengt hem op verscheidene plaatsen tot in Trèbe (Aude, Zuid-Frankrijk) en terug in Brussel op 17 april 1940. Na een korte stage als leraar geschiedenis aan het Berchmanscollege Brussel voltooit hij vanuit ons Bellarminohuis te Leuven de tweede licentie Geschiedenis aan de Katholieke Universiteit. Tot doctor (Moderne) Geschiedenis zal hij in 1955 promoveren, met de grootste onderscheiding, op het proefschrift Werkelijk en wettelijk land.
Intussen evenwel is zijn jezuïetenopleiding onverdroten doorgegaan. De theologie studeert hij in Leuven 1942-46 (licentie met 80 %). Monseigneur de Jonghe d’Ardoye wijdt hem tot priester op 24 augustus 1945. Dadelijk daarbij aansluitend volbrengt hij zijn derde en laatste proefjaar in St.Beuno’s College, St.Asaph (Wales) onder instructor H.Keane. De laatste geloften zal hij afleggen te Antwerpen op 2 februari 1952.
Zijn religieus leven als gevormd jezuïet begint Karel als minister van ons grote studiehuis Minderbroedersstraat Leuven. Ondervindt zijn gezondheid de weerslag van de drukke studiejaren? Hij moet enkele maanden rust nemen in Alken. Overigens is hij een rijzige, stoer gebouwde kerel, die er een natuurgezonde levensstijl op nahoudt. Later bijvoorbeeld zal de geleerde professor, de zestig al voorbij, het niet beneden zich achten om een zware motorfiets (met helm) te bestijgen, tot ontzetting van zijn oudere en tot bewondering van zijn jongere confraters. Die indrukwekkende machine heeft hij overgehouden van de tijd dat hij in het Waasland bij voormalige havenarbeiders interviews ging afnemen. Hij rijdt er nogal eens mee naar het kanaal om er een frisse duik te nemen. Zelf bakt hij zijn brood en bereidt hij zijn ‘kefir’ (een soort yoghurt, met kefirkorrels gegiste melk). “Het geheim van een lang leven” schertst hij zelf, en met zijn bereikte hoge ouderdom heeft hij zijn gelijk bewezen.
Na een jaar secretaris van pater provinciaal in Brussel, wordt hij in september 1949 aangesteld tot hoofdredacteur van De Vlaamse Linie. Onder zijn invloed evolueert het tijdschrift van een klassiek katholiek weekblad naar een uitgesproken Vlaams persorgaan. Karel plaatst de Vlaamse strijd duidelijk op de voorgrond. Dan reeds bepleit hij structuurhervormingen in federalistische zin. De naoorlogse repressie is daar niet vreemd aan. Pleidooien voor amnestie, maar vooral tegen de uitwassen van de patriottische weerwraak, die hem tegen de borst stuiten, zullen nooit uit zijn leven verdwijnen. Politiek redacteur wordt Lode Claes. In zijn redactieteam neemt Karel verder op : Victor Leemans en Arthur de Bruyne, namen met een zogenaamd collaboratieverleden. De kerkelijke overheid ziet deze naar eigen zeggen “betreurenswaardige” evolutie met lede ogen aan. Kardinaal Van Roey grijpt in en verbiedt een speciaal Elf-julinummer. Medio 1950 ziet pater provinciaal zich genoopt om Van Isacker te vervangen. Door pater Albert Van den Daele, op het vlak van Vlaamsgezindheid evenmin een ‘doetje’. Een handige zet, zo te zien.
Wat nu ? Terwijl hij het doctoraat Geschiedenis voorbereidt wordt Karel alvast benoemd aan de Sint-Ignatiushandelshogeschool te Antwerpen, eerst tot assistent en, eenmaal zijn promotie achter de rug, tot professor Hedendaagse en Belgische Geschiedenis, wat hij dertig jaar blijft, tot zijn emeritaat in 1980. Wat hij als historicus en als docent betekend heeft, daarover hebben wij een getuigenis uit de eerste hand : de toespraak van mevrouw Helma Houtman-De Smedt op Karels uitvaart, namens het Departement Geschiedenis aan de UA (Universiteit Antwerpen). Uit deze posthume hulde lichten wij enkele zinnen, hier en daar lichtjes ingekort.
“Velen leerden professor Van Isacker kennen door het voor alle studierichtingen verplichte vak Hedendaagse Geschiedenis. Een bevlogen docent die met hart en ziel opging in wat hij vertelde en tegelijk veel begrip had voor zijn jeugdig toehoorderspubliek. Zijn cursussen lieten niemand onberoerd. Hij bracht geschiedenis ‘van’ en ‘voor’ mensen. Nooit wilde hij zijn kennis etaleren, hij bleef altijd zichzelf: rustig en vriendelijk, een minzaam en bescheiden man. Zijn colleges waren, net als zijn geschriften, boeiend en meeslepend, haarscherp in de analyse, vol empathie voor het lot van de gewone mensen. Hij bezat de gave van het woord en van de vlotte pen. Of het nu ging om het reilen en zeilen aan de Antwerpse haven of om het leven van de arbeiders in het troosteloze Aalst van priester Daens, hij bracht het in eigen persoon tot leven, in een doodgewone aula, op een onnavolgbare wijze, met sonore stem en een subliem taalgebruik. Studenten Geschiedenis genoten het voorrecht om door hem te worden ingewijd in het historisch métier door middel van colleges Heuristiek en oefeningen Hedendaagse Geschiedenis. Hij leerde hen in stoffige archieven en via uitgebreide lectuur op zoek te gaan naar het verleden en er kritisch over te reflecteren. Hij wees erop dat, hoe eerlijk deze zoektocht ook mag zijn, iedere geschiedschrijving toch persoonlijk is en vanuit een hedendaagse vraagstelling vertrekt, en dat dus, bij de voorstelling ervan, bescheidenheid geboden is. Niemand heeft de wijsheid in pacht, daarvan was hij, zelf bijzonder intelligent en erudiet, meer dan wie ook overtuigd. In 1971 richtte professor Van Isacker samen met zijn confrater wijlen pater Piet Lenders, de professoren Raymond van Uytven en Roland Baetens aan de UFSIA het Departement Geschiedenis op. Toen was het nog klein, maar de inzet was groot en de inspiratie die uitging van de stichters alsmede hun voorbeeld dreef alle medewerkers. Intussen is de UFSIA opgegaan in de Universiteit Antwerpen en is de geschiedenisopleiding uitgegroeid tot een volwaardige bachelor- én ook masteropleiding. Als ‘founding father’ zal de naam van pater Van Isacker voor altijd verbonden blijven aan het Departement Geschiedenis en aan de UA, in oprechte dankbaarheid voor wie hij is geweest”. Tot daar dit getuigenis.
Tijdens zijn loopbaan in het Hoger Onderwijs geeft Karel een reeks boeken en studies uit, gedeeltelijk de neerslag van zijn cursussen, en anderzijds van zijn persoonlijke overtuiging en stellingnames. Reeds maakten wij melding van zijn doctoraal proefschrift Werkelijk en wettelijk land, als boekvorm uitgebracht. Meer bepaald specialiseert hij zich in het politieke katholicisme van de negentiende eeuw. Hij bekritiseert de burgerlijke macht die, ook binnen de katholieke partij, maar bitter weinig respect opbracht voor de gewone mens. Die kritiek vinden wij terug in Het Daensisme (1959), dat hem bekend maakt bij een breder publiek ; Averechtse Democratie (1959); Meesters en Huurlingen (1961).
Zoals de jezuïeten dat in hun vorming meekrijgen, reflecteert hij op zijn eigen werk van historicus in Geschiedenis voor mensen (1964). Daaruit citeren wij : “De historicus is geen registrator van feiten” Hij heeft het over ‘de kunst van de geschiedenis’. Ook deinst hij niet terug voor ongezouten kritiek, vanuit zijn grote gezag onder collega’s kan hij zich dat klaarblijkelijk veroorloven : “Het historisch werk van vele universitair geschoolden getuigt van een verkeerde opleiding, omdat men van hen zozeer wetenschapsmensen heeft gemaakt dat de kunstenaar in hen verschrompelde”.
Zijn aandacht voor de Antwerpse haven krijgt zijn historische beslag in De internationale Instellingen te Antwerpen 1867-77. De houding van de kerkelijke overheden tegenover de politieke situaties beschrijft hij in Herderlijke Brieven over Politiek (1969). Met leedwezen kijkt hij naar de vernietiging van de natuur. In zijn ecologische pamflet Het land der dwazen maakt hij zijn beklag : “Het land van de dwazen, dat is het land waar de natuur stelselmatig wordt vernield, waar schoonheid en oorspronkelijkheid worden opgeofferd aan de welvaart. De wortel van onze verdwazing is de hebzucht, de jacht op bezit en aanzien”. Of nog : “De koorts naar geld en macht heeft alle lagen aangetast en van de meesten volmaakter bourgeois gemaakt dan de heersers uit de vorige eeuw.” Het eigentijdse kunstbedrijf ontsnapt niet aan zijn kritiek : “Zelfs de kunstenaars zijn de leden van een kaste geworden. Om te kunnen scheppen hebben zij zich losgerukt uit de dwangmaatschappij en een eigen wereld opgebouwd waar de drukte en de domme dienstbaarheid niet binnen kunnen. Hun kunst is niet meer de uitdrukking van wat leeft onder de mensen.”
In 1970 verschijnt zijn ophefmakende De zaak Irma Laplasse, Stukken voor een dossier, het jaar daarop aangevuld door Het dossier Irma Laplasse. Irma Laplasse was een eenvoudige boerin die in 1945 werd terechtgesteld op verdenking van verklikking, naar Karels mening volkomen onschuldig, het zoveelste slachtoffer van een door wraakgevoelens gedreven, uit de hand gelopen Belgische naoorlogse rechtspraak. De bedoeling van het boek is via een proces wegens smaad aan de magistratuur, een herziening van het proces Laplasse af te dwingen,. Daar komt hij onverbloemd voor uit: “Mijn kritiek van het gerechtelijk dossier is bijgevolg en onvermijdelijk ook een kritiek op diegenen die de doodstraf eisten en uitspraken”. Van minister Melchior Wathelet weet hij te verkrijgen dat het proces inderdaad wordt herzien. Helaas wordt de uitgesproken en voltrokken doodstraf omgezet in levenslange hechtenis. Begrijpe wie kan. Pater Van Isacker is verbijsterd.
Voorts is hij een van de voornaamste redacteurs van de vijftiendelige Twintig eeuwen Vlaanderen, een encyclopedisch werk waarin ook figuren uit de politieke, sociale, culturele, kunst- en wetenschapswereld worden belicht. Uiteraard krijgt de strijdende Vlaamse beweging hier onverkort de plaats die ze verdient. Van Isacker is de man van de volledige geschiedenis en niet die met blinde vlekken. Vele jaren leidt hij de reeks Mens en Tijd, waarin trouwens diverse van zijn eigen publicaties voorkomen.
De bekroning van zijn hele oeuvre, zo mogen wij het tweedelig werk Mijn land in de kering 1830- 1980 noemen. In het woord vooraf heet het: “Dit boek is geen objectieve beschrijving van het verleden. Het is een poging om de actualiteit van honderd vijftig jaar geschiedenis te begrijpen… Van een nog vriendelijke samenleving maakte ze de betonmaatschappij die ons kwelt en ergert. Er is slechts kans op een toekomst, als de mens erin slaagt te breken met de doem van een bestaan dat op louter stoffelijke welvaart is gericht”. Het eerste deel komt uit in 1978 met als ondertitel Een ouderwetse wereld 1830-1914. Het levert hem de prijs van de ‘Scriptores Catholici’ 1979 op. Het tweede deel uit 1983 is ondertiteld De enge ruimte 1914-1980. Hij neemt geen blad voor de mond. In het zevende hoofdstuk ‘Het feest van de haat’ ontmaskert hij de naoorlogse repressie : ”In Breendonk II, waar nu zwarten werden behandeld, demonstreerden nieuwe beulen dat de beestachtigheid geen SS-monopolie was”. Iemand noemt Mijn land in de kering zijn ‘opus magnum’ en typeert het aldus: “Een sublieme analyse van politieke en maatschappelijke evoluties, wat er misging en hoe het volk dat alles onderging”. Anderen verwijten Van Isacker zijn “doemdenken” over de huidige situatie. Ze noemen hem een vooringenomen ’laudator temporis acti’, zo eigen aan menige man op leeftijd. Wie echter Karels evolutie van binnenin volgt, ziet in zijn laatste periode alleen zijn waarachtigheid consequent en moedig doorgetrokken. In 1980 gaat hij op emeritaat. Hij neem acht jaar lang de taak van subminister op zich en in 1983 die van archivaris, tot 1995. In dat laatste jaar verlaat hij de Prinsstraat. Heel bescheiden sticht hij met Dine Bijnens, een oud-studente, en enkele gelijkgezinden, een nieuwe oase van religieus leven in de afgelegen landelijke Caelenbergstraat te Niel-bij-As. Een oude langgevelhoeve wordt zijn woonplaats en de grote stal wordt omgebouwd tot een kleine kapel waarin hij voortaan de mis opdraagt volgens de Tridentijnse ritus. Hij wil hoegenaamd geen dissident zijn. Resoluut kiest hij ervoor binnen het gezag van Rome en van zijn orde te blijven en zo mogelijk de kerk van binnenuit opnieuw te inspireren. Wegens die constructieve houding verleent de commissie ‘Ecclesia Dei’ uit Rome hem een speciale vergunning, een ‘celebret’, om de voorconciliaire liturgie te volgen (in het Latijn, met de rug naar het volk, de Communie op de tong, enzovoort). Hoe is die persoonlijke ‘kering’ te verklaren ?
Als gelovige en priester kant pater Karel zich in zijn laatste brochure Ontwijding (1989) even scherp tegen zijn eigen, ondanks alles geliefde Kerk. De malaise (ondermeer de leegloop uit de kerkdiensten) van na Vaticanum II (1962-65) wijt hij aan haar bezetenheid om zich aan te passen aan de moderne wereld. De eerbied voor het sacrale gaat daarbij teloor, zo meent hij. Bewust kiest hij voor een radicaal andere weg en hij hoopt aldus de nefaste gevolgen mee te helpen ombuigen. Hij, ooit de eerste jezuïet in burgerpak, is nu de eerste erbij om een Romeins boordje te dragen. Later trekt hij de priestertoog weer aan. Op de Caelenberg vindt hij rust en kan hij ten volle priester zijn. Hij wordt de inspiratiebron voor ontgoochelde oudere gelovigen, maar evengoed voor tal van jongeren die na het concilie werden geboren.
Hoe is de mens Karel Van Isacker in de dagelijkse omgang ? Een huisgenoot in de Prinsstraat noemt hem “een ware aristocraat, een vriendelijke, belangstellende, voorkomende en sobere man. Zijn frustraties (zo normaal bijvoorbeeld wanneer hem de redactie van De Vlaamse Linie werd ontnomen) cultiveerde hij evenmin als enige eigendunk. Ruimdenkend en verdraagzaam, tenzij voor alles wat naar kleinzieligheid zweemde.” Wat zijn publieke bemoeiingen betreft, “opkomen voor geringen en vertrapten, dat plegen ware aristocraten wel meer te doen”. Deze reflex bewaart hij tot het einde. Hij aanvaardt het peterschap van het actiecomité Doel 2020, dat ijvert voor het behoud van het bedreigde polderdorp. Hij treedt toe tot het aanbevelingscomité van ‘IJzerwake’.
Karel Van Isacker heeft mede de ontvoogding van Vlaanderen een heel stuk dichterbij gebracht. Deze gentleman heeft ons geleerd dat de banaliteit en de oppervlakkigheid tot niets leiden. Fundamentele menselijke en sociale waarden waren voor hem even heilig als zijn geloof en zijn jezuïetenroeping. Het een kon niet buiten het ander. Op 25 augustus 2010, de dag na zijn briljanten priesterjubileum, verwisselt hij na een kort ziekbed het tijdelijke met het eeuwige. Hij is klaar voor de definitieve ontmoeting met zijn Heer.