Preek 15 augustus 1991
In assumptione B.M.V.
Inzegening van de kapel op de Caelenberg
Preek 15 augustus 1991
In assumptione B.M.V.
Inzegening van de kapel op de Caelenberg
Het door pater Van Isacker handgeschreven document bevat gedeelten tussen rechte haken [...] welke wellicht tijdens de preek ofwel zijn vervangen door de (in tweede lezing?) toegevoegde teksten die hieronder tussen accolades {...} zijn weergegeven, ofwel − indien geen toevoeging aanwezig is − misschien niet zijn uitgesproken.
Een zalige hoogdag! Wij zeggen het met grote vreugde, want het feest van Maria Tenhemelopneming wordt terecht, en al sinds vele eeuwen, beschouwd als het grootste van alle Mariafeesten: vandaag huldigt de Kerk een stille, bescheiden vrouw als de uitzonderlijkste onder alle mensen, als de enige wier lichaam na de dood ongeschonden in de hemelse glorie werd opgenomen.
Voor wie de genade heeft van het geloof is deze verheerlijking van Maria vanzelfsprekend: het lichaam dat de mensch-geworden God droeg, kon en mocht niet worden prijsgegeven aan ontbinding. Zodat, op dit eigenste uur, dezelfde handen die het Kind koesterden, zich zegenend over ons uitstrekken, en dezelfde ogen die in de Kerstnacht de pas geborene zagen, minzaam op ons neerkijken.
Zalige hoogdag, dus!
En voor ons is het feest vandaag dubbel zalig: op deze hoogdag hebben wij onze destijds aan Maria gewijde kapel ingezegend [en voor de eerste keer gaat hier nu het hoogheilig mysterie van de eucharistie worden voltrokken].
De H. Mis is een gewijd uur, dat wij met geloof en eerbied moeten doorbrengen: want op het ogenblik van de consecratie zal de hemel openbreken in deze oude Kempische schuur die tot kapel is omgebouwd. [Van nu af] {Zo} is deze plaats "heilige grond" (Exod 3:5), die men alleen maar schroomvol mag betreden, en die [voortaan] het hart [zal zijn] {is} van ons werk.
Voor de genodigden die voor de eerste keer aanwezig zijn, weze even toegelicht wat wij hier met Gods genade hopen te doen.
De wereld waarin wij leven is vergiftigd door uiterlijkheid en lawaai, door de cultus van het lichaam en de materialiteit. Wat eeuwenlang het geloofsleven bezielde, wordt nu ten prooi gegeven aan ontheiliging en afbraak. Daar tegenin wil dit huis een plaats zijn van stilte, inkeer en geloof. Een plaats van bekering en vernieuwd gebedsleven. Een huis waar iedereen terecht kan die daaraan − let op: dááraan: aan bekering, gebed en innerlijkheid − behoefte heeft.
[Hier zal, weldra hopen wij, met Gods genade, blijvend een kleine gemeenschap wonen, met een priester vlakbij, zodat hier kan worden gebiecht, en gebeden, en onderrichting gegeven in het ware, onverschaalde geloof.]
In dit huis [zullen] {worden} de oude gebedsvormen in ere [worden] hersteld, die de emancipatieverdwazing van de laatste jaren overboord heeft gegooid: [de kruisweg], de rozenkrans, de aanbidding van het uitgestelde Allerheiligste. En vooral [zal] {wordt} hier − [nu] dagelijks, [zodra het kan −] het heilig Misoffer [worden] opgedragen.
Dit alles klinkt onmodern. Het is zoals men zegt "niet meer van deze tijd." Wij willen inderdaad welbewust niet van deze tijd zijn, die er een is van materialisme, van egoïsme, van afvalligheid en ontwijding. Wij weigeren van een tijd te zijn waarin − dat weten wij door vele, bijna dagelijkse tekens − de machten van de duisternis heersen.
Ook dát, deze aanwezigheid van de Boze in de wereld, en de strijd tegen hem, behoort tot de betekenis van dit hoogfeest van Maria Tenhemelopneming.
In het begin van de Mis hebben wij geluisterd naar het introitus, het intredelied: "Signum magnum apparuit." Deze tekst komt uit het Boek der Openbaring, waarin de apostel Johannes zijn visioenen op het eiland Patmos neerschreef. Terwijl hij de hemelse heerlijkheid aanschouwde, zag hij plots een geweldig teken aan de hemel verschijnen: "een Vrouw, omkleed met de zon, en de maan onder haar voeten, en op haar hoofd een krans van twaalf sterren."
Om de volle betekenis te begrijpen van dit wondere beeld: een Vrouw die met het heelal − zon, maan en sterren − als met juwelen is getooid, moeten wij even verder lezen in het Boek der Openbaring. Tegenover deze vrouw staat de Boze, "de grote, rossige Draak," zo noemt hem het Boek der Openbaring, "die met zijn staart het derde deel van de sterren des hemels wegsleepte." Hij is de opstandige engel die, na zijn opstand, uit de hemel werd verjaagd. "Toen de Draak," zo vervolgt het Boek der Openbaring, "zag dat hij op aarde was neergesmakt, ging hij de Vrouw vervolgen die het Kind had gebaard − hij ontstak in woede tegen de Vrouw; hij trok op, om strijd te voeren tegen de rest van haar zaad, tegen hen die de geboden van God onderhouden en de getuigenis van Jezus bezitten."
Dit is een profetisch visioen, dat geldt voor alle tijden, en dat in onze dagen, door de afvalligheid en het verraad van velen in de Kerk, bijzonder actueel is geworden.
Daarom, juist daarom, hebben wij Maria, de Vrouw in Johannes' visioen, tot patrones gekozen van deze kapel, (die, het is geen toeval, in de nabijheid ligt van Tongeren, het oudste Mariaoord van het Westen. Tongeren is tevens de geboorteplaats van Sint Lutgardis, deze heilige van ónze stam met de wonderbare naam, want Lutgart betekent: behoedster van de lieden, van het volk. Zij is dan ook [zoals u het hoorde tijdens de inzegening] de beschermster van dit huis.)
Dat is het wat wij hier met Gods genade willen doen: onder de hoede van Maria en de bescherming van Lutgardis, de patrones van ons volk, de wijding en de eredienst gaaf houden en het zuivere geloof opnieuw en integraal belijden, tegen de machten van de duisternis in, die de heilige katholieke Kerk proberen neer te halen.
In deze geest [zullen wij] {dragen wij} [vandaag en ook in de toekomst,] gemachtigd door de H. Stoel, en met de instemming van de bisschop, het heilig misoffer op[dragen] volgens de ritus die eeuwenlang de vreugde en de troost is geweest van onze voorouders. En, wie daar lichamelijk toe in staat is, woont de heilige mis geknield bij, vanaf de offerande tot na de communie. De heilige communie zullen wij ontvangen, niet op de achteloze, onbeschofte manier die nu bijna overal gebruikelijk is geworden, maar geknield aan de communiebank en op de tong.
In deze tijd van geloofsverval en gewetensmisvorming is het bovendien nodig opnieuw duidelijk te zeggen wat voor alle gelovigen altijd vanzelfsprekend is geweest, maar het voor velen niet langer is: de communie is geen formaliteit, geen plichtpleging die men verricht omdat iedereen het nu eenmaal doet. Neen, de communie is geen formaliteit. Zij is een heilige handeling, de liefdesvereniging van de mens met de eucharistische Christus. En dát mag alleen maar als men gelooft, als men waarachtig gelooft in de eucharistische aanwezigheid van Christus, en als men zich door de biecht van zonden heeft gezuiverd. Zoniet is de communie een heiligschennis, en dodelijk voor de ziel.
De ernstige vermaning in dit verband van Sint Paulus aan de christenen van Corinthe geldt voor alle eeuwen en voor elk van ons: "Wie op onwaardige wijze," zegt Sint Paulus, "het brood eet of de kelk des Heren drinkt, bezondigt zich aan het Lichaam en Bloed des Heren. Laat dus eenieder zichzelf onderzoeken, en dan eerst eten van het brood en drinken van de kelk. Want wie eet en drinkt, eet en drinkt zich een oordeel, zo hij het Lichaam [des Heren] niet naar waarde beoordeelt." (1 Cor 11:27-29)
Dat mogen wij niet vergeten, ook niet op deze Hoogdag, ook niet in de zaligheid van dit godgewijd uur waarop wij in gemeenschap het heilig misoffer opdragen.
Dat opdragen gaan wij nu doen met een nieuw geloof en grote eerbied, als hadden wij het nog nooit meegemaakt
[omdat nu voor de allereerste keer, in dit huis en op dit nieuw ingezegend altaar, onze Heer Jezus Christus met ons zal zijn, onder de schijn van brood en wijn].